Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0981

Datum uitspraak2007-08-03
Datum gepubliceerd2007-08-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers95539/KG ZA 07-248
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Een onderneming, huurder van een onroerend goed ingericht als scheepswerf, is met een andere onderneming overeengekomen dat deze laatste de scheepswerf zou onderhuren. De tweede onderneming heeft tevens (een deel van) het personeel van de eerste onderneming overgenomen. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat beide partijen hiermee voor ogen hebben gehad dat de tweede onderneming in de plaats zou treden van de eerste onderneming in de huurovereenkomst met de hoofdverhuurder / eigenaar van het onroerend goed. Aan deze in de plaatsstelling moet de eerste onderneming derhalve meewerken. De eerste onderneming zal daarom tevens haar vestigingsadres moeten wijzigen en inschrijven in het Handelsregister. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat de eerste onderneming de leveranciers van de tweede onderneming niet langer mag hinderen in hun werkzaamheden, ten behoeve van de tweede onderneming. De voorzieningenrechter legt daartoe een contactverbod op. Daarnaast verbiedt de voorzieningenrechter de directrice van de eerste onderneming nog langer contacten te leggen en te onderhouden met werknemers van de tweede onderneming en bovendien wordt haar verboden zich nog te bevinden op de scheepswerf, aangezien de tweede onderneming belang heeft bij rust op de werf en onder haar werknemers. Dit belang prevaleert boven het belang van de directrice van de eerste onderneming. Een andere vertegenwoordiger van de eerste onderneming mag nog wel contacten leggen en onderhouden met de werknemers van de tweede onderneming. Die vertegenwoordiger mag zich tevens bevinden op de werf, omdat de eerste onderneming nog een tweetal schepen af moet bouwen met inzet van arbeid en materieel van de tweede onderneming. Daar moet toezicht op gehouden kunnen worden.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK GRONINGEN Sector civielrecht zaaknummer / rolnummer: 95539 / KG ZA 07-248 Vonnis in kort geding van 3 augustus 2007 in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GRONINGEN SHIPYARD B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres in conventie, verweerster in reconventie, procureur mr. S.N.S.M. Mak, tegen 1. [A], gevestigd te [vestigingsplaats], 2. [B], gevestigd te [vestigingsplaats], 3. [C], gevestigd te [vestigingsplaats], 4. [D], wonende te [woonplaats], gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie, procureur mr. M. Hoekstra te Groningen. Partijen zullen hierna Groningen Shipyard en [gedaagden] genoemd worden. De gedaagden in conventie (eiseressen in reconventie) zullen afzonderlijk ook [A], [B], [C] en [D] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 17 juli 2007, - de mondelinge behandeling van 24 juli 2007, waar aanwezig waren namens Groningen Shipyard [werknemer 1] (statutair directeur) en [werknemer 2], vergezeld van mr. Mak, alsmede de vast beëdigde tolk E. Evenhuis (Duits), en namens [gedaagden] [werknemer 3], vergezeld van mr. Hoekstra. Ook aanwezig was mr. Tiddens, die als informant is gehoord. - de pleitnota van Groningen Shipyard, - de pleitnota van [gedaagden], waarin tevens de eis in reconventie. 1.2. Ten slotte is vonnis gevraagd. 2. De feiten 2.1. [A] en [B] zijn huurder van het onroerend goed ingericht als scheepswerf, gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats]. Beem B.V. (hierna te noemen: Beem) is eigenaar en verhuurder van dit onroerend goed. 2.2. [A] en [B] vormden een groepsvennootschap met [F] (hierna te noemen: [F]). [F] is, na faillietverklaring, overgenomen en voortgezet door [C]. [C] is eveneens een groepsvennootschap van [A] en [B]. 2.3. De scheepswerf in [vestigingsplaats] is vervolgens overgenomen door Groningen Shipyard. Zij heeft (een deel van) het personeel van [C] overgenomen. [C] heeft nog twee bouwprojecten onder handen, te weten de schepen met bouwnummer 10 (BN10) en bouwnummer 12 (BN12). BN10 is inmiddels in een zodanig gevorderd stadium van afbouw dat dit in het water naast de scheepswerf ligt en aldaar voor rekening en risico van [C] wordt afgebouwd. BN12 bevindt zich nog op de hellingbaan van de scheepswerf. [C] werkt thans aan de afbouw van BN10 en BN12 met arbeidskrachten, die zijn ingehuurd bij Groningen Shipyard. Tevens wordt gebruik gemaakt van het materieel van Groningen Shipyard. 2.4. Op 2 mei 2007 hebben [A] en [B] enerzijds en Groningen Shipyard anderzijds een huurovereenkomst gesloten. Deze huurovereenkomst heeft betrekking op het onroerend goed gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] en is derhalve een zogenaamde onderhuurovereenkomst. In deze huurovereenkomst is onder meer het volgende bepaald: 2.1 Deze overeenkomst gaat in op 1 juni 2007 en eindigt zodra de partijen bekende huurovereenkomst tussen Beem en [X] zal eindigen. 2.2 Komt de onder 2.1 genoemde overeenkomst niet tot stand, dan geldt als looptijd van dit contract een looptijd van 8 jaar, overeenkomstig de restlooptijd van de overeenkomst tussen [X] en Beem. Deze overeenkomst heeft een opzegtermijn van drie maanden ten aanzien van het einde van de looptijd. 4.1 Groningen Shipyard zal hetgeen [X] en Beem met elkaar zijn overeengekomen respecteren en daarmee niet in strijd handelen. 2.5. Diverse gereedschappen die Groningen Shipyard zou overnemen van [A] zijn door de curator in het faillissement van [F] in conservatoir beslag genomen. Levering was derhalve niet mogelijk en daarom hebben Groningen Shipyard en [A] op 11 april 2007 een huurovereenkomst ter zake van roerende zaken gesloten. [A] verhuurt op basis van deze overeenkomst roerende zaken die zich op het terrein van de scheepswerf in [vestigingsplaats] bevinden. Op basis hiervan blijft de eigendom van deze gereedschappen bij [A], doch het gebruik ervan zou toekomen aan Groningen Shipyard. In deze huurovereenkomst is onder meer het volgende bepaald: In aanmerking nemende dat: - huurder voornemens is op de locatie [vestigingsplaats] nr. 8 te [vestigingsplaats] een scheepswerf te exploiteren; - [A] en [B] BV er eveneens in hebben toegestemd dat huurder vanaf 1 april 2007 op genoemde locatie werkzaamheden als hiervoor genoemd zal gaan verrichten. 2.6. Groningen Shipyard is voornemens in de plaats te treden als huurder in de huurovereenkomst tussen [A] en [B] enerzijds en Beem anderzijds. Beem verlangt ook dat Groningen Shipyard de huurder wordt van de onroerende zaak aan de [adres] te [vestigingsplaats]. 3. Het geschil in conventie 3.1. Groningen Shipyard vordert, op straffe van een dwangsom, dat: a. [A] en [B] worden veroordeeld de huurovereenkomst met Beem op te zeggen, onder gehoudenheid van Groningen Shipyard om per gelijke datum in die huurovereenkomst te treden en onder gehoudenheid van Groningen Shipyard, en onder die voorwaarde, om aan [A] de waarborgsom die [A] aan Beem heeft betaald, te restitueren, b. [C] wordt veroordeeld haar vestigingsadres zo te wijzigen en in te schrijven in het Handelsregister dat dit niet langer [adres] te [vestigingsplaats] zal zijn, c. [C] en [D] worden veroordeeld zich te onthouden van het leggen en onderhouden van contacten met leveranciers van Groningen Shipyard, voor zover deze contacten erop gericht zijn om die leveranciers te verhinderen werkzaamheden en/of leveranties ten behoeve van Groningen Shipyard te verrichten, d. [C] en [D] worden veroordeeld zich te onthouden van het leggen en onderhouden van contacten met werknemers van Groningen Shipyard, e. [D] te ontzeggen zich te begeven op het onroerend goed gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats]. Groningen Shipyard voert hiertoe het volgende aan. Tussen haar en [A] en [B] bestond de intentie dat Groningen Shipyard in hun plaats zou treden ten aanzien van de huurovereenkomst met Beem. Dit blijkt tevens uit de huurovereenkomst ter zake van roerende goederen. [C] voert geen onderneming meer op de scheepswerf aan de [adres] te [vestigingsplaats], anders dan de afbouw van BN10 en BN12. Er is daarom geen belang meer voor [C] om dit adres nog te gebruiken en bovendien is het in het belang van Groningen Shipyard dat op haar vestigingsadres geen andere onderneming ingeschreven staat in het Handelsregister. Ten slotte is de situatie op de scheepswerf op dit moment onhoudbaar. [D] en/of [C] traineren de leveringen aan Groningen Shipyard en tevens wordt het personeel van Groningen Shipyard op een zeer vervelende manier lastiggevallen. Hierdoor is een hectische situatie op de werf ontstaan en bovendien heerst er paniek onder de werknemers. 3.2. [gedaagden] voeren verweer. Zij voeren aan dat er geen intentie heeft bestaan dat Groningen Shipyard de huurovereenkomst met Beem zou overnemen. Daar is nooit over gesproken en de overeenkomst tussen Groningen Shipyard en [A] en [B] betreft derhalve niet meer dan een onderhuurovereenkomst. Ook het wijzigen van het vestigingsadres van [C] is daarom niet aan de orde. De uitlatingen van [C] c.q. [D] zijn het gevolg van de constatering dat het personeel en materieel van [C] in april en mei 2007 volledig zijn ingezet voor projecten van Groningen Shipyard, zonder medeweten van [C] en [D]. De (af)bouw van BN10 en BN12 is hierdoor in feite geheel stil komen te liggen. Daarnaast is er niet naar behoren afgerekend met [C] ter zake van het gebruik van de werf, de gereedschappen en het personeel. Voorts zijn [C] en [D] bereid de werkzaamheden van Groningen Shipyard niet te hinderen, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat Groningen Shipyard de afronding van BN10 en BN12 niet zal traineren. Ten slotte voeren [gedaagden] aan dat [D] de toegang tot de werf moet blijven houden, aangezien zij directrice van de hoofdhuurder van de scheepswerf, van de verhuurder van de gereedschappen alsmede van [C] is. 3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. in reconventie 3.4. [gedaagden] vorderen, op straffe van een dwangsom, dat: I. Groningen Shipyard wordt veroordeeld zich te onthouden van gedragingen of het doen van mededelingen jegens haar werknemers of derden, die de werkzaamheden van [C] ter zake van BN10 en BN12 op enigerlei kunnen hinderen, II. Groningen Shipyard wordt veroordeeld [C] op alle mogelijke manieren behulpzaam te zijn bij de realisatie van BN10 en BN12, met name door het ter beschikking stellen van arbeidskracht en beschikbaar houden van de benodigde gereedschappen en machines. [gedaagden] voeren hiertoe het volgende aan. [gedaagden] hebben begrepen dat er bestellingen van hen zijn afbesteld door Groningen Shipyard, waardoor er onvoldoende materiaal aanwezig was om verder te werken aan BN10 en BN12. Voorts is gebleken dat ook het personeel niet, althans niet in voldoende mate, werd ingezet voor deze schepen. Voor [gedaagden] heeft de afbouw van deze schepen prioriteit en zo is dat ook afgesproken met Groningen Shipyard. 3.5. Groningen Shipyard voert verweer en voert hiertoe het volgende aan. Het is onjuist dat Groningen Shipyard de werkzaamheden aan BN10 en BN12 heeft gehinderd. Daarnaast heeft ook Groningen Shipyard belang bij de afbouw van deze schepen. BN10 ligt nu namelijk op het water naast de hellingbaan en BN12 ligt op de hellingbaan. Zolang deze schepen niet klaar zijn en daar liggen, kan Groningen Shipyard niet beginnen aan de bouw van / niet verder bouwen aan haar eigen schepen. Voor Groningen Shipyard is er derhalve geen enkele reden niet mee te werken aan de overeenkomst met [C] om deze schepen af te bouwen. 3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling in conventie 4.1. Door [gedaagden] is aangevoerd dat de huurovereenkomst, betreffende het onroerende goed, gesloten is zoals overgelegd door Groningen Shipyard. [gedaagden] voeren echter aan dat de achtergrond van deze overeenkomst een andere is en dat er, na mondelinge afspraken, een ander concept was opgesteld, zoals overgelegd door [gedaagden]. Deze achtergrond moet in ogenschouw genomen worden en mag niet los van de ondertekende overeenkomst gezien worden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat moet worden uitgegaan van de huurovereenkomst, zoals overgelegd door Groningen Shipyard. Deze huurovereenkomst is door zowel Groningen Shipyard als [A] en [B] ondertekend en tevens is elke pagina geparafeerd. [gedaagden] hebben het bestaan van deze overeenkomst onvoldoende gemotiveerd betwist en ook overigens onvoldoende onderbouwd waarom de strekking van deze overeenkomst een andere zou zijn dan de geschreven tekst. Ook wordt bij de verdere beoordeling uitgegaan van de huurovereenkomst ter zake roerende zaken, zoals overgelegd door Groningen Shipyard. Ook deze overeenkomst is door [A] en Groningen Shipyard ondertekend en op alle pagina’s geparafeerd. 4.2. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat Groningen Shipyard en [gedaagden] de intentie hebben gehad dat Groningen Shipyard in de plaats van [A] en [B] zou treden in de huurovereenkomst met Beem. Dit blijkt niet alleen uit de tekst van de overeenkomst en de daarna in de correspondentie gegeven uitleg. Het blijkt onder meer ook uit het feit dat [gedaagden] bij de huurovereenkomst met Beem slechts het afbouwen van BN10 en BN12 als belang hebben. [A] en [B] zijn met Groningen Shipyard overeengekomen dat deze schepen afgebouwd zullen worden en dat Groningen Shipyard daartoe arbeidskracht en het gebruik van gereedschappen en machines ter beschikking zal stellen. Gelet op de wens van [gedaagden] om zich na het afbouwen van deze schepen op andere bedrijfsactiviteiten op een andere locatie te richten, hebben [gedaagden] verder geen belang bij het in stand houden van de huurovereenkomst met Beem. Voorts heeft Groningen Shipyard een brief van de advocaat van Beem aan de advocaat van [gedaagden] van 15 maart 2007 overgelegd, waaruit blijkt dat ook Beem bij de constructie van deze huurovereenkomst betrokken is geweest en voornemens is mee te werken aan de in de plaatsstelling door Groningen Shipyard. Groningen Shipyard heeft voldoende feitelijk gesteld dat zij er belang bij heeft om in de plaats van [A] en [B] te treden in de huurovereenkomst met Beem. Zij is bezig met het opzetten van een eigen scheepswerf en dit heeft aan de onderhuurovereenkomst met [A] en [B] ten grondslag gelegen. Rekening houdend met de uitleg van de huurovereenkomst van 2 mei 2007, de intenties van partijen bij deze overeenkomst, de standpuntbepaling van Beem in dezen en de wederzijdse belangen van partijen, zal de voorzieningenrechter de vordering onder a toewijzen. 4.3. Gelet op de toewijzing van de vordering onder a, zal de vordering onder b ook worden toegewezen. De huurovereenkomst tussen [A] en [B] enerzijds en Beem anderzijds moet immers worden opgezegd. De enige bedrijfsactiviteiten die daarna nog op de werf plaatsvinden, betreffen het afbouwen van BN10 en BN12 en dat werk zal worden uitgevoerd door personeel van Groningen Shipyard. Andere bedrijfsactiviteiten hoeven niet meer op de werf plaats te vinden, zodat [C] er geen belang bij heeft het adres [adres] te [vestigingsplaats] als vestigingadres te behouden. Naast het belang voor Groningen Shipyard dat [C] niet meer op het betreffende adres staat vermeld, is het ook in het belang van [C] zelf dat haar vestigingsadres juist is. 4.4. Het gevorderde onder c zal ook worden toegewezen. Door [gedaagden] is immers aangevoerd dat zij de leveranciers van Groningen Shipyard niet willen hinderen hun werkzaamheden te verrichten. Gebleken is dat de leveranciers voorheen wel gehinderd zijn, waar Groningen Shipyard last van heeft ondervonden. De door [gedaagden] aangevoerde reden hiervoor, rechtvaardigt deze hindering niet. 4.5. Voor [C] bestaat in beginsel geen belang om contacten te leggen en te onderhouden met werknemers van Groningen Shipyard. Echter, [C] moet de BN10 en BN12 nog afbouwen en zal dat conform de tussen partijen gemaakte afspraak doen met gebruikmaking van de werknemers en het gereedschap van Groningen Shipyard. Voor deze werkzaamheden is het nodig om contact te leggen en te onderhouden met de werknemers van Groningen Shipyard, aangezien er toezicht gehouden moet worden op de verdere bouw van de schepen. De voorzieningenrechter zal daarom aan [C] geen contactverbod opleggen. Het contactverbod aan [D] zal wel worden opgelegd, aangezien gebleken is dat zij de werknemers van Groningen Shipyard op een onjuiste manier heeft benaderd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [D] geen belang heeft bij het leggen en onderhouden van contacten met de werknemers van Groningen Shipyard. Gelet op het oordeel dat [C] wel contacten mag onderhouden, overweegt de voorzieningenrechter dat deze contacten onderhouden moeten worden door een ander dan de directrice van [C]. Groningen Shipyard heeft ook toegezegd dat elke vertegenwoordiger van [C], niet zijnde [D], zal worden toegelaten op de werf met het oog op de bouw van de schepen BN10 en BN12, mits deze vertegenwoordiger zich fatsoenlijk gedraagt. Het gevorderde onder d zal derhalve worden afgewezen voor zover deze vordering betrekking heeft op [C], met dien verstande dat een ander dan [D] contacten mag leggen en onderhouden met de werknemers van Groningen Shipyard, voor zover dit nodig is voor de afbouw van de BN10 en BN12. De vordering onder d zal worden toegewezen voor zover deze betrekking heeft op [D]. 4.6. De voorzieningenrechter overweegt met betrekking tot het gevorderde onder e dat er verschillende incidenten met [D] hebben plaatsgevonden. Ze heeft onder andere mensen de toegang ontzegd en spullen op de grond gegooid. Deze aantijgingen zijn niet weersproken. Namens [D] is aangevoerd dat zij zo heeft gehandeld uit emotie, omdat zij het gevoel had dat het personeel van Groningen Shipyard niet aan de schepen BN10 en BN12 werkte. Wat hier ook van zij, dergelijke gedragingen rechtvaardigen wel de vordering van Groningen Shipyard. Haar belang bij rust op de werf is groter dan het belang van [D] om toezicht te kunnen houden op de werkzaamheden aan de schepen BN10 en BN12. Gelet op het onder 4.2. en 4.3. overwogene is zij immers niet meer te beschouwen al (hoofd)huurder van de werf. Gelet op al het hierboven overwogene, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [D] er geen belang bij heeft zich op de scheepswerf aan de [adres] te [vestigingsplaats] te bevinden. Het belang van Groningen Shipyard om [D] te weren van deze werf is daarentegen wel aanwezig. De voorzieningenrechter zal de vordering dan ook toewijzen. 4.7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een contactverbod en een verbod zich op een bepaalde plek te bevinden, gezien het ingrijpende karakter ervan en de eisen van proportionaliteit, in werkingsduur beperkt dient te zijn. De duur van de onderhavige verboden wordt derhalve op twee jaar gesteld. Groningen Shipyard heeft voorts gevorderd aan de veroordelingen een dwangsom te verbinden. De voorzieningenrechter zal dit toewijzen, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom per (gedeelte van een) dag zal worden beperkt tot een maximumbedrag van twintig maal deze dwangsom. Gelet op de grote belangen van Groningen Shipyard en het feit dat de hoogte van de dwangsommen niet gemotiveerd betwist is, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de hoogte van de dwangsommen per (gedeelte van een) dag te beperken. in reconventie 4.8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vorderingen in reconventie moeten worden afgewezen. [gedaagden] hebben onvoldoende onderbouwd dat Groningen Shipyard de bouw van de schepen BN10 en BN12 verhindert of dat zij geen medewerking wil verlenen aan de verdere bouw van deze schepen. Door Groningen Shipyard is aannemelijk gemaakt dat zij, zoals overeengekomen met [gedaagden], medewerking zal verlenen aan het afbouwen van de schepen. Zij heeft aangegeven dat zij volgens afspraak bereid is zowel werknemers als gereedschap en machines ter beschikking te stellen om de schepen af te bouwen. Deze bereidheid heeft steeds bestaan bij Groningen Shipyard. Dat het werk aan BN10 en BN12 stil is komen te liggen, is te wijten aan [D], aangezien zij had aangegeven dat Groningen Shipyard niet langer werd geduld op de werf. Voorts stelt Groningen Shipyard dat zij er ook belang bij heeft dat deze schepen afgebouwd worden, zodat Groningen Shipyard de helling daarna zelf kan gebruiken om schepen te bouwen. Gelet op het voorgaande hebben [gedaagden] dan ook geen zelfstandig belang bij het toewijzen van de vorderingen in reconventie. in conventie en reconventie 4.9. [gedaagden] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Groningen Shipyard worden begroot op: - dagvaarding EUR 70,85 - vast recht 251,00 - overige kosten 0,00 - salaris procureur 816,00 Totaal EUR 1.137,85 5. De beslissing De voorzieningenrechter in conventie 5.1. veroordeelt [A] en [B] om binnen drie werkdagen na dagtekening van dit vonnis de huurovereenkomst met betrekking tot de scheepswerf aan de [adres] te [vestigingsplaats] tussen [A] en [B] enerzijds en Beem anderzijds op te zeggen, 5.2. bepaalt dat [A] en [B] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelen met het onder 5.1. bepaalde, aan Groningen Shipyard een dwangsom verbeuren van EUR 10.000,-, tot een maximum van EUR 200.000,-, 5.3. veroordeelt [C] om binnen drie werkdagen na dagtekening van dit vonnis haar vestigingsadres zo te wijzigen en in het Handelsregister in te schrijven dat dit niet langer [adres] te [vestigingsplaats] zal zijn, 5.4. bepaalt dat [C] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 5.3. bepaalde, aan Groningen Shipyard een dwangsom verbeurt van EUR 1.000,-, tot een maximum van EUR 20.000,-, 5.5. verbiedt [C] en [D] gedurende twee jaar na dagtekening van dit vonnis om contacten met leveranciers van Groningen Shipyard te leggen en onderhouden, voor zover die contacten erop gericht zijn die leveranciers te verhinderen werkzaamheden en/of leveranties ten behoeve van Groningen Shipyard te verrichten, 5.6. bepaalt dat [C] en [D] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelen met het onder 5.5. bepaalde, aan Groningen Shipyard een dwangsom verbeuren van EUR 10.000,-, tot een maximum van EUR 200.000,-, 5.7. verbiedt [D] gedurende twee jaar na dagtekening van dit vonnis om contacten met werknemers van Groningen Shipyard te leggen en onderhouden, 5.8. bepaalt dat [D] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 5.7. bepaalde, aan Groningen Shipyard een dwangsom verbeurt van EUR 10.000,-, tot een maximum van EUR 200.000,-, 5.9. verbiedt [D] gedurende twee jaar na dagtekening van dit vonnis om zich te bevinden op de scheepswerf aan de [adres] te [vestigingsplaats], 5.10. bepaalt dat [D] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 5.9. bepaalde, aan Groningen Shipyard een dwangsom verbeurt van EUR 10.000,-, tot een maximum van EUR 200.000,-, 5.11. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5.12. wijst het meer of anders gevorderde af, in reconventie 5.13. wijst de vorderingen af, in conventie en reconventie 5.14. veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van Groningen Shipyard tot op heden begroot op EUR 1.137,85, 5.15. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. R.B.M. Keurentjes en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2007.?